02 maart 2012

verborgen jaargangen

In 2005 heb ik mijn roman Verborgen jaargangen in eigen beheer uitgegeven. Inmiddels heb ik het boek herzien, aangepast en op dit blog gedigitaliseerd.

 

01 maart 2012

synopsis verborgen jaargangen


Augustus 2000

Na ruim dertig jaar ontmoet Attila Romijn op de begrafenis van een vroegere vriendin haar kortstondige grote liefde Simon Droogleever die, zonder dat hij dit weet, de vader is van haar lesbische dochter Isis. 

Attila staat perplex als ze Simon plotseling voor zich ziet. Ook Simon is totaal verbijsterd omdat hij Attila dood waande. De overledene, Franneke Vreeswijk, had hem dertig jaar geleden verteld dat Attila was verongelukt. Uit rancune had ze Attila doodverklaard. Ze kon het niet verteren dat Attila destijds hun vriendschap had beëindigd.
Gaandeweg komen Attila en Simon erachter dat Franneke een pathologische leugenaarster was en gewetenloos en jaloers heeft gehandeld. Met haar intriges wist ze de omgeving zodanig te manipuleren dat belangrijke levenskwesties, die zich in de loop der jaren voordeden, verborgen bleven. Wanneer breekt voor Attila het moment aan dat ze hem vertelt dat haar dochter ook de zijne is. De twee 'oude' geliefden ontdekken al spoedig dat ze het goed met elkaar kunnen vinden.
Attila Romijn is een zelfbewuste en eigenzinnige vrouw. Zij is zesentwintig jaar werkzaam geweest als redactrice bij het maandblad
Annalen. Vrijheid en autonomie staan bij haar hoog in het vaandel. Naar haar omgeving toe is ze sociaal en sceptisch waarbij zelfspot niet wordt geschuwd. Tot haar kennissenkring behoren personen met opmerkelijke karaktertrekken. De eigenaardigheden van deze figuren worden sterk uitvergroot waardoor er een inzicht wordt gegeven in hun psyche.
Simon, de toen vrijgevochten hippie, heeft zich opgewerkt tot een succesvolle advocaat met een bloeiende praktijk. Privé worstelt hij echter met het gevoel, gezien een tragisch lot dat hij met zich meedraagt, dat het leven hem is overkomen. Vanwege zijn grote verantwoordelijkheidsgevoel heeft hij voor een aanzienlijk deel de zorg op zich genomen voor Frannekes psychotische gewelddadige dochter Justine met alle desastreuze gevolgen van dien. Simon is in de veronderstelling dat Justine zijn dochter is. 

Met zijn vrouw Pia, die aan de slopende ziekte van Parkinson lijdt en zwaar depressief is, heeft hij een moeizame relatie. 
De ontmoeting met Attila maakt dat het leven van Simon drastisch verandert. Met haar scherpe observatievermogen zet ze hem aan tot nadenken over zichzelf.
Een regelmatig terugkerend thema is Attila’s helse herinnering aan haar vermeende kwaadaardige bottumor. Hoe het is om gedurende zestig dagen te leven met de gedachte aan een beenamputatie of, nog erger, de dood voor ogen. Attila komt in de mallemolen van het medisch circuit terecht. Over deze diepgaande ervaring geeft ze haar ongezouten mening. 
Haar goede vriend Olivier is haar rots in de branding. De lichtelijk autistische Olivier is monumentaal kunstenaar. Zijn taalgebruik is archaïsch getint en dat bezigt hij op zijn eigen droge humoristische manier.
Isis, die met haar groene ogen en opvallende manier van praten en bewegen sprekend op Simon lijkt, is lasser. Van Olivier heeft ze geleerd staal en metalen te bewerken. Zij ontwerpt en maakt houtkachels. Ze is nogal 'recht voor z’n raap' en weet niet beter dan dat haar vader een van Attila’s kortstondige minnaars was.
De taal in
Verborgen jaargangen is helder en krachtig. De lezer wordt deelgenoot van wat zich afspeelt in het hoofd van Attila. Uit flashbacks blijkt op welke wijze de personages denken, voelen en handelen. Filosofisch getinte anekdotes geven stof tot nadenken. Door vermenging van jaren zestig- en zeventigelementen, verwijzingen naar muziek, kunst en poëzie ontstaat een kleurrijk palet. 


Deze psychologische roman speelt zich af in een tijdspanne van enkele weken. Het boek telt ruim 350 pagina's en is opgedeeld in 29 hoofdstukken, een proloog en een epiloog.
In het verhaal komen jarenlange relaties in een ander licht te staan. Dan blijkt dat niet alles is zoals het lijkt.

29 februari 2012

proloog

Augustus 2000

Op de deurmat lag een envelop met zwarte rand. Wie was er nu weer dood? Dit jaar was het raak, het ene sterfgeval na het andere. Dat het leven vergankelijk is, was mij bekend maar deze frequentie viel niet bij te benen. Met enige weemoed opende ik de envelop: Fran Vreeswijk had het aardse tranendal verlaten.
Die Franneke, dacht ik bij mezelf. Jarenlang had ik niets meer van haar gehoord. Zij trouwens ook niet van mij.
Eind jaren zestig hadden we ons aangesloten bij een rondtrekkend toneelgezelschap. In de grote steden van Europa en soms op het platteland voerden we performances op. Franneke was zowel in kleding als gebaar de nar van het gezelschap en ging altijd met de pet rond. Dat was haar wel toevertrouwd. Met haar olijk geschminkte gezicht en zotskap op troggelde ze menigeen de munten uit de zak. Haar stemmingen wisselden even snel als het weer. Tussen wat ze zei en deed lag een wereld van verschil. Ze noemde me dagelijks haar
beste vriendin… Ik begreep haar zo goed. Toen had ik nog niet door dat ze me met haar lijmen en slijmen behoorlijk probeerde in te palmen.
De grootste hobby van Franneke was zich willen bewijzen. Ze had een onstilbare honger naar complimentjes. Of ze keek in aanbidding naar iemand op en liet zich geheel en al inpakken of ze boorde iemand genadeloos de grond in. Het was likken of bijten met haar. Ze was graag met machtsstrijdjes bezig. Zichzelf boven de massa verheffen onder het mom van: wat ben ik toch een bescheiden en sociaal mens. 
Dat was allemaal tot daar aan toe maar omdat ze mij met haar veeleisendheid als pispaal had uitgezocht en haar jaloezie en frustratie probeerde uit te leven met: Jij moet altijd je zin hebben of me met verwijten om de oren sloeg: Jij kunt je niet conformeren aan de buitenwereld, begon ik er na verloop van tijd behoorlijk de smoor in te krijgen. Ik kon en wilde niet meer omgaan met haar absolute onberekenbaarheid, superieure grilligheid en claimende afhankelijkheid. 
Toch was het ook een leuke meid met kwaliteiten. We hadden een spannende en turbulente tijd gehad. Op een zeker moment vertelde ze me dat ze mij eigenlijk als haar rivale zag. Mijn mond viel open van verbazing. Natuurlijk was het me niet ontgaan dat ze zich buitengewoon uitsloofde naar mijn vriendjes. Intrigeren was haar niet vreemd maar dat ze situaties en gebeurtenissen ging omdraaien en me vervolgens te pas en te onpas op mijn plaats probeerde te zetten, deed voor mij definitief de deur dicht. Ik maakte een eind aan onze vriendschap. Franneke was razend. 
Later kwamen we elkaar nog wel eens tegen. Demonstratief draaide ze dan haar hoofd om. Inmiddels had ik een dochter. Zij ook een jaar later.
Nu was ze dood. 
Donderdag zou ze begraven worden, stond in de rouwcirculaire. Het verbaasde me dat ze zelf de envelop had geschreven. Ik herkende haar handschrift en besloot er naar toe te gaan, niet alleen ter ere van de nostalgie maar ook uit nieuwsgierigheid.  




28 februari 2012

1


Ik haalde mijn Harley uit de schuur en reed naar begraafplaats St.Barbara. Het was een van die uitzonderlijk warme zomerdagen. De rit op de motor zorgde voor de nodige afkoeling. Gek eigenlijk dat de gedachte aan Frannekes dood me weinig of niets deed. Flarden uit het verleden speelden door mijn hoofd. Het jaar 1969, de culturele en seksuele revolutie. Het jaar dat ik zwanger werd. Franneke was toen nog mijn zogenaamde steun en toeverlaat. Ogenschijnlijk een en al aandacht en betrokkenheid maar er moest altijd iets tegenover staan.
Wie van de oude garde zou ik daar ontmoeten? Met wie had Franneke contact onderhouden? Op huwelijken en begrafenissen kom je weer iedereen tegen.
Toen ik op de parkeerplaats kwam aanscheuren, had inderdaad iets rustiger gekund, reed ik bijna een man van de sokken. Hij kon nog net wegspringen: 'Dat scheelde maar een haartje, dame.' Hij keek me verstoord en geschrokken aan. Plots staarde hij naar me alsof hij water zag branden en stamelde: 'Attila.'
Ik keek hem verbijsterd aan. De man die ik bijna had doodgereden, was dat niet... was dat niet de man waarmee ik ruim eenendertig jaar geleden op een lsd trip zo’n fantastische nacht had gehad. We waren drie dagen onafscheidelijk.
In een flits vertoefde ik weer in het verleden. Destijds, op zoek naar een ander bewustzijn, ontmoette ik hem op een popfestival in Ierland. Bob Dylan zong net: the answer my friend is blowing in the wind. Ik was geheel in de ban van Ierland. Het festival vond plaats in een monastieke nederzetting met zeven ruïnes van kerken, drie grote stenen kruisen en twee ronde muren. Het land in nevelen gehuld, het was pure magie.
'Tripje?' had hij me met z’n kwajongensachtige blik uitdagend toegelachen.
Alles was nieuw voor mij. Een bevrijding, los van de materiële wereld. In een psychedelisch ritme van kleur, klank en liefde dreef ik weg.
Nooit was hij meer uit mijn gedachten geweest. Was dit werkelijk de jongen van toen, de vader van mijn dochter Isis. Zijn opvallend groene ogen waren nog niets veranderd. Het idealisme leek eruit verdwenen. Wel was hij nog steeds even mager.
'Simon,' fluisterde ik verwezen.
Een moment had ik het gevoel alsof we vanuit een totaal andere wereld kwamen, alsof de doden waren opgestaan. En alsof hij zijn ogen niet kon geloven bleef hij me aanstaren: 'Ben jij het echt Attila?'
Het was mijn beurt om te vragen wat hem zo versteld deed staan. Het leek erop, alsof hij een geest zag.
Het antwoord liet niet lang op zich wachten.
'Fran vertelde me eenendertig jaar geleden dat je was overleden. Je had een auto-ongeluk gehad. Ze is minstens een jaar van slag geweest omdat je er niet meer was. Haar leven stortte bijna in.'
Ik stapte van mijn motor af en moest mijn gedachten ordenen. Simon stond daar nog steeds met een gezicht van duizend raadselen. Ik kon er met mijn pet niet bij. Waarom had Franneke in godsnaam aan Simon verteld dat ik dood was?
'Zoals je ziet, ben ik het levende bewijs,' forceerde ik mij tot een grapje.
'Ik ben verbijsterd' en na een kort zwijgen: 'Raar misverstand.'
'Dat kun je wel zeggen,' beaamde ik.
Hij vermande zich en vervolgde: 'Weet je wat, Attila, we gaan Fran nu naar haar eeuwige rustplaats brengen, zullen we daarna samen ergens wat drinken?'
Ik knikte en voelde me verdoofd. Wat een rare samenloop van omstandigheden. Ik begreep dat het niet het juiste moment was om het nu over mijn gefingeerde dood te hebben, maar het was me wel een raadsel. We zouden het er vast later over hebben.
Ik keek hem van opzij aan. Het leven had hem getekend. Zijn doorleefde kop met rimpels: zorgen, of drank en een ruig, turbulent bestaan? Zijn te lange grijze haar wat ik wel grappig vond staan. Dat vreselijke foute pak met die foeilelijke stropdas, de combinatie sloeg nergens op. Ik zag z'n mooie handen, zijn lange vingers, dezelfde als die van Isis, zijn opvallende manier van praten en bewegen, ook al net mijn dochter. Ik was vertederd en voelde weerstand tegelijk, heel ver ook iets van een raar schrijnend verdriet.
Zwijgend liepen we naar de aula. Daar hadden zich wat familie en kennissen verzameld. Er had zich al een rij gevormd. Een bonte verzameling mensen van allerlei pluimage. Simon en ik sloten ons aan. Vijf mannen en een jonge vrouw tilden net de kist op en onder het Erbarme dich zette de stoet zich in beweging.
De jonge vrouw begon hartverscheurend te snikken. Zou dat Frannekes dochter zijn?
Ik durfde te wedden dat, als Franneke getuige was geweest van dit drama, zij volop genoten zou hebben, zeker als zij zou hebben geweten dat het om haar ging.
Bij het graf werden een paar redevoeringen gehouden in de trant van: over de doden niets dan goeds. Tussen de regels door begreep ik dat ze zelfmoord had gepleegd en ze het niet gemakkelijk had gehad in haar leven.
Toen de kist werd neergelaten, kwam een man met een rood hoofd geheel buiten adem aanlopen. Een bosje verwelkte witte roosjes in zijn hand. Verdomd, dat was Arend.
Flashbacks drongen zich weer aan me op. Simon met zijn lange haar in een paardenstaart, een sjaal om z’n hoofd geknoopt en een baard van vier dagen. Hij leek net een apache, een heerlijke vagebond. Vanzelfsprekend was ik bij hem in zijn slaapzak gekropen. Franneke was samen met Arend, een nietszeggend iel ventje. Wat was ze verliefd op hem. Ik kan me nog herinneren, dat ik blij was dat de focus even van mij af was. Gelukkig was Arend het beeld van aanbidding.
Ze zei tegen mij: 'Attila, ik hou heel veel van jou maar ik hou nog meer van Arend.'
Houden van? Liefdevol dooddrukken zul je bedoelen. Trouwens, wat zeggen woorden nou eigenlijk. Mensen die uit pure overtuiging van hun zogenaamde liefde elkaar de hersens inslaan.
Arend stond aan de overkant van het graf en keek achtereenvolgens iedereen persoonlijk aan. Op Simon en mij liet hij zijn blik veelbetekenend en lang rusten. Hij had ons herkend. We knikten bijna tegelijkertijd. Arend straalde welstand uit. Hij had zich in vrijetijdskleding gehesen en was behangen met ringen en gouden kettingen. Het leven had hem kennelijk geen windeieren gelegd. Zo te zien hadden zowel Simon als Arend zich behoorlijk weten aan te passen aan de maatschappij. Op het eerste gezicht was van hun vroegere non-conformisme weinig overgebleven. Maar misschien vergiste ik me.
De jonge vrouw, die de kist had gedragen, bleef almaar huilen. Weer vroeg ik mij af of zij Frannekes dochter was, ze leek op haar. Ze was achterin de twintig en zag er magertjes en flets uit, een soort kindvrouwtje, dat werd getroost door een paar sterke mannenarmen die behoorden aan een grote, brede kerel met een boksersneus. Hij oogde sterk en zijn kop was kaalgeschoren. Zijn onheilspellende blik gaf hem een agressief uiterlijk.
In de aula werd champagne geschonken. Zou dat de laatste decadente wens van Franneke zijn geweest? Er moesten handen geschud worden. Wat had ik daar toch altijd een hekel aan. Vooral 'gecondoleerd' kon ik niet uit mijn strot krijgen. Ik was bij de jonge vrouw aangekomen en stak mijn hand uit.
'Ik ben Justine, de dochter van Fran, en u?' vroeg ze met een stem die me bekend voorkwam: dezelfde hoge intonatie als die van Franneke.
'Mijn medeleven Justine, ik ben Attila, een vroegere vriendin van je moeder.'
Ze gaf me een slap handje en keek me aan met een blik van: oh, ben jij dat. Op hetzelfde moment realiseerde ik me dat ze van mijn bestaan moest hebben geweten anders had ik nooit een rouwkaart gekregen. Maar hoe waren ze in godsnaam dan aan het adres van Simon gekomen?
Ik zag dat Simon en Justine elkaar een kus gaven, hij zei iets tegen haar wat ik niet kon verstaan. Ik kreeg sterk de indruk dat ze elkaar kenden. Onmiddellijk werd ze in beslag genomen door de grote sterke vent die bezitterig zijn arm om haar heen sloeg en met dreigende blik naar Simon keek. Vanuit mijn ooghoeken zag ik dat Justine ons nauwlettend gadesloeg maar ze zei niets.
Arend voegde zich bij ons. We namen gedrieën nog een glas champagne en klonken op Franneke alsof ze jarig was. Na de algemeenheden van: hoe gaat het ermee, vertelde Arend dat hij plastisch chirurg was.
'Ik haal de mensen het vel over de oren', lachte hij.
Nooit weg als ik me nog eens zou willen laten liften, dacht ik spottend, hoe vaak zou hij dat grapje al hebben gemaakt. Hij woonde aan de Goudkust, de rijkste buurt van Amsterdam. We hadden elkaar niet veel te vertellen.
Voordat we definitief de aula verlieten griste Simon nog twee glazen champagne van het dienblad onder het motto: one for the road.
Toen we buiten kwamen vroegen we ons af, waar we wat zouden gaan drinken. Simon was met het openbaar vervoer.
'Stap maar achterop dan zet ik bij het Centraal Station mijn motor neer en kunnen we vandaaruit naar een geschikte ambiance zoeken.'
'Wat had je gedacht van het Koepelcafé in de lounge van het Renaissance hotel,' stelde hij voor en voegde er aan toe: 'Ik voel me nu net Easy Rider.'
Gedurende een dolle rit op de Harley, de drie glazen champagne misten hun uitwerking niet, keek ik achterom. Daar zat Simon in zijn goeie pak met zijn grijze haren wapperend in de wind terwijl ikzelf een zwarte leren broek en motorjack aanhad. De combinatie was geen gezicht maar ook wel vertrouwd.
'Zullen we dat tafeltje aan het raam nemen met uitzicht op het Kattengat?' vroeg Simon. 'Of wil je op het terras?'
'Buiten lijkt me wel lekker met dit weer.'
'Zin in wijn?' vroeg hij.
Ik knikte. We namen tegenover elkaar plaats en Simon bestelde een fles rode wijn. We keken elkaar onderzoekend aan. Er hing een vreemde spanning tussen ons.
'Vertel eens Simon hoe is het jou vergaan na dat voorjaar 1969. Als ik je zo zie in je keurige pak en je gepoetste schoenen heb ik niet het idee dat ik met een bouwvakker te maken heb. Ben je keurig getrouwd, heb je kinderen? Laten we netjes het clichéplaatje afwerken', zei ik op licht ironische toon.
Hij keek enigszins verstoord en had duidelijk geen zin om er over te vertellen.
'Ik ben advocaat.'
Van de duivel, schoot het door me heen.
'Mijn specialisatie is strafrecht.'
Zeker van louche zaakjes, was mijn tweede duistere gedachte. Waarom nou meteen zo negatief.
'Verder ben ik getrouwd met Pia en heb een dochter. Mijn zoon, die ook rechten heeft gestudeerd, treedt in de voetsporen van zijn vader.'
'En je vrouw is eh… laat me even denken… officier van justitie.'
Het was als een wrang grapje bedoeld. Simon veerde overeind, keek me onderzoekend aan en zei oprecht verbaasd: 'Nou nee, dat niet helemaal maar het ligt wel in het verlengde. Ze is, of eigenlijk liever gezegd, ze was griffier bij de rechtbank maar hoe kom je daar zo bij?'
'Weet ik niet, ik zei maar wat, het ligt enigszins voor de hand. Nog steeds je eerste huwelijk, Simon?'
'Jawel, wis en warempel,' zei hij quasi plechtig.
Zo zou Isis het ook gezegd kunnen hebben, schoot het door me heen.
'In m’n vrije tijd klus ik, ik ben weliswaar geen timmerman maar timmer graag aan de weg,' grapte hij 'en luister nog steeds naar: Lou Reed, Pink Floyd, Bob Dylan en Crosby Stills Nash and Young. Je weet wel onze muziek van toen,' voegde hij er grinnikend aan toe. 'Ik heb nog steeds affiniteit met het verleden. Die drie dagen samen met jou ben ik nooit vergeten. Eerlijk gezegd ben ik mij jou blijven herinneren als die bijzondere meid met die markante kop.'
Hij keek me aan alsof hij naar een beeldhouwwerk keek, zijn hoofd wat scheef, ieder detail in zich opnemend. Ik werd er bijna verlegen van. 'En dan jouw bruine en blauwe oog, zo kenmerkend. Ik heb daarna nooit meer van die mooie ogen gezien.' Hij pauzeerde even en keek me geamuseerd aan. Het klonk oprecht. 'En jij Attila, hoe is jouw leven geweest?'
Het leven heeft me een pracht van een dochter gegeven waar jij de verwekker van bent, dacht ik. Ik was lichtelijk aangeslagen door zijn openhartige ontboezemingen maar ik herstelde me gauw.
'Ik heb een dochter Isis, een schoondochter Marjolijn en een papegaai die Papa heet.'
'Isis?'… zachtjes zong hij: 'I married Isis on the fifth day of May.' Zijn blik kreeg iets bedachtzaams: 'Hoe oud is Isis?'
Deze vraag had ik kunnen verwachten. Zou ik er voor die ene keer een jaar vanaf liegen. Ik, die per definitie sta voor oprechtheid. Het is niet mijn stijl maar de tijd was nog niet rijp, het moment van openbaring nog niet aangebroken. 'Negenentwintig,' bracht ik mijn leugentje om bestwil licht kleurend naar buiten.
In een mum van tijd zag ik hem de jaren tellen. Hij ademde zichtbaar opgelucht. 'En wat ben jij geworden, actrice?' Hij schonk het glas nog eens vol.
'Ik heb er zesentwintig jaar trouwe dienst opzitten als redactrice bij maandblad Annalen en er mijn jubileum gevierd. Nu ben ik met permanent ziekteverlof door wat aanvankelijk een lullig ongelukje leek. Op een nacht liep ik in het donker naar de keuken en trapte met mijn grote teen in een muizenval die ik nota bene zelf had gezet. Ja, wie een kuil graaft voor een ander… Op het eerste gezicht leek het een onschuldige kneuzing. Op den duur is het een eigen leven gaan leiden zowel met een korte als een lange ij,' vertelde ik luchtig. 'Het bot is gaan ontsteken en scleroseren zoals dat heet. Ik heb er een chronisch pijnprobleem aan over gehouden,' voegde ik er wat bitter aan toe.
Wat kregen we nou zeg, waarom vertelde ik hem dit nu meteen. Dit was toch niet de essentie van het geleefde leven. 'In Annalen heb ik me goed kunnen uitleven destijds. Levensbeschouwelijke onderwerpen heb ik kritisch aan de kaak gesteld en feiten geanalyseerd. Vooral toen eind jaren zeventig de new age in opkomst was. Een afgrijselijker eigentijds gebeuren kun je je toch niet voorstellen met al die zogenaamd verlichte personen die jou, met al hun stellingen, eens even zullen vertellen hoe het allemaal zou moeten zijn. Al die quasi therapeuten, alternatief of niet. Lichaamswerk, aura’s, healing, reading, teruggaan naar je kindzijn, thuiskomen bij jezelf, opgaan in het Al, zweten in een hut. Geloven en vertrouwen, nu eens niet in een God, maar in jezelf. Eerst je ego afbreken en dan weer opbouwen. Hypnotherapie en regressie: de schuld van je ouders, van je slechte jeugd of het trauma van het vorige leven. Hoe verzint men het. En dan al die goedgelovigen, die…'
Ik onderbrak mezelf, het leek wel een exposé. 'Ja, je ziet wel Simon ik was een enigszins bevlogen persoon.' De laatste zin sprak ik bijna toonloos uit. 'Als je mij zou vragen, wat is het belangrijkste in het leven, zeg ik autonomie, empirisch onderzoek, zelfreflectie en een groot relativeringsvermogen.'
Ik keek hem vorsend aan. 'En jij Simon, ben jij altijd trouw gebleven aan jezelf?'
Hij liet zijn blik op me rusten alsof hij zich op heterdaad betrapt voelde. Ik kreeg de indruk dat deze vraag hem nooit eerder was gesteld. Waarschijnlijk kon je in die advocatuur niet trouw aan jezelf zijn. Ik had weinig op met dat wereldje. Eigenlijk had ik nog nooit van een rechtschapen advocaat gehoord. Doorgaans vond ik het droogstoppels van het zuiverste water en zo corrupt als de pest.
Hij ging rechtop zitten: 'Eerlijk gezegd, Attila, zijn dat zaken waar ik nooit zo bij stilsta. In mijn vak is de grens tussen waarachtigheid en leugen een waarlijk grijs schemergebied. Zoals ik je al zei, ik doe strafrecht en je zult wel begrijpen dat ik, als ik altijd volgens mijn geweten zou hebben gehandeld, het nooit zo ver zou hebben geschopt. Ik ben een pitbull, ik bijt me vast in een zaak en ik zal koste wat het kost m’n gelijk krijgen. Zelfs de grootste misdadigers heb ik vrij kunnen pleiten,' zei hij met onverholen trots.
Ik ging bijna over m'n nek. 'Hoe is het mogelijk Simon, je gaat er nog prat op ook. Criminelen, de grootste rotzakken, die zich schuldig hebben gemaakt aan zware vergrijpen, vrijpleiten. Dat heeft toch niets meer met recht te maken, het is zo krom als wat. Zo'n rechtsbegrip deugt toch van geen kant. Amerikaanse toestanden zul je bedoelen. Hoe kun je het over normen en waarden hebben als onze grote voorbeelden, de overheid, de politiek en het justitieapparaat, of noem het maar de autoriteiten volkomen naast de pot pissen. Zakkenvullers zijn het. Voor miljoenen wordt er gefraudeerd en als er per ongeluk een arm bijstandsmoedertje een paar centen per week bijverdient, wordt ze op de brandstapel gezet. Dan wordt zo’n stumperd op haar uitkering gekort. Razend kan ik me erom maken. En dan ga jij ze verdedigen? Zulke klootz…'
'Attila, je bent nog niets veranderd. Even fel, direct en idealistisch als vroeger.' zei hij met lichte grijns.
Droplul, dacht ik geërgerd. Ik moest me niet zo druk maken. De fles wijn was op. Eigenlijk had ik al teveel gedronken, maar in dit stadium kon me dat niks meer schelen. 'Ik lust nog wel een glas en jij, of moet je weg?'
'Ik moet helemaal niets, ik heb de tijd aan mezelf,' zei hij op nonchalante toon en bestelde nog een fles.
'Dan wordt het nu misschien eens tijd dat wij ons aan elkaar gaan voorstellen. Volgens mij weet jij niet eens mijn achternaam net zo min als dat ik die van jou weet.'
Ik stond op, stak mijn hand uit, knikte licht met mijn hoofd en zei op plechtige toon: 'Attila Romijn, aangenaam.'
Hij ging op mijn scherts in, nam mijn hand en in zijn andere hand een glas wijn en zei minstens even formeel: 'Het genoegen is geheel aan mijn kant. Ik ben blij u wederom ontmoet te hebben vrouwe Romijn. Simon Droogleever is mijn naam.'
Zijn stropdas zat inmiddels scheef en op zijn aanvankelijk vlekkeloze witte overhemd had hij wijn gemorst.
'Dé Simon Droogleever?' vroeg ik verbaasd. Ik had wel verhalen over Drooglever gehoord maar nooit geweten dat hij, Simon…
Hij knikte.
'En Meester Droogleever heeft u zich na onze escapade van destijds ook nog enigszins innerlijk kunnen ontwikkelen of hield het op bij het strafrecht?' vroeg ik spottend.
Hij negeerde mijn laatste vraag. Met een stoïcijns gezicht keek hij me aan en zonder van zijn stuk te raken stelde hij zijn wedervraag: 'Hoe gaat het momenteel met je, Attila?'
Een echte diplomaat, dacht ik. Na een korte pauze ging ik op wat serieuzere toon verder: 'Eigenlijk gaat het met mij niet slecht. Ik heb weinig behoefte aan uiterlijk vertoon gehad dat wil zeggen: ambitie, status, carrière. Het is mij min of meer komen aanwaaien, ik heb daar dankbaar gebruik van gemaakt en ben verder met de levensstroom meegegaan. Bovendien heb ik mijn bestaan altijd sterk gerelativeerd, gekozen voor m'n vrijheid. Diverse mannen zijn op mijn pad gekomen maar ik heb me bewust nooit willen binden. Zelfstandigheid staat bij mij hoog in het vaandel maar creëert tegelijk een vreemd gevoel van eenzaamheid,' voegde ik er wat aarzelend aan toe. 'Ik hou van het leven, ik hou van mezelf, ik hou van m’n gezin en heb altijd gehouden van mijn werk hoewel ik me tegenwoordig op iets anders moet bezinnen gezien mijn niet vrijwillig gekozen situatie. Pijnlijk in dubbelzinnige betekenis maar het zij zo. Het isolement ligt op de loer. Ik doe er alles aan om daar enige verandering in aan te brengen,' zei ik openhartig.
Simon knikte.
Ik kreeg ineens behoefte om het over Franneke en haar begrafenis te hebben. Ik wilde weten hoe hem ter ore was gekomen dat ze dood was. En hoe zat het eigenlijk met mijn doodverklaring. Net toen ik hem daarover wilde vragen, want uit zichzelf zei hij er niets over, onderbrak hij mijn gemijmer en zei met licht dubbele tong: 'We drinken even de fles leeg en dan nodig ik jou uit om een hapje te gaan eten, wat vind je daarvan?'
Ik vond het prima, ik vond alles best op dat moment. De wijn was flink aangeslagen. Ik zou de motor op het Centraal Station laten staan en straks een taxi naar huis nemen.
Ik kwam van het toilet, had me wat opgefrist en kwam overmoedig op Simon afgestapt. Hij had inmiddels afgerekend.
'Blowtje?' lachte ik hem provocerend toe.
Hij trok een netteheren gezicht: 'Maar dat doe je'…
'toch niet meer op onze leeftijd,' maakte ik zijn zin schaterlachend af.
'Kom op Simon, je haat bekrompenheid zoals je vroeger altijd beweerde. Doe niet zo conservatief. Bovendien is het een goed middel voor mijn pijnprobleem. Hoef ik weer een pil minder te nemen,' zei ik laconiek. 'Ik bouw een lekkere joint en die gaan we samen op een bankje aan de Singel oproken.'
Ik wachtte niet eens z'n antwoord af, nam hem bij de hand en huppelde vrolijk langs het Kattengat. Enigszins verdwaasd door de drank en het moment liet Simon zich meesleuren.
Ik had even geen last van mijn teen.


27 februari 2012

2

Ik werd met knallende koppijn wakker. Verdwaasd keek ik om me heen. Het was klaarlichte dag en al half twaalf zag ik op mijn wekker.
Had ik Simon ontmoet na eenendertig jaar of had ik het allemaal gedroomd?
Flarden van gisteren drongen tot me door. Ik had een kanjer van een kater. Veel te veel gezopen en ook nog aan de hasj. Ik probeerde te reconstrueren wat er allemaal gebeurd was. De begrafenis, de motorrit en het gesprek op het terras met Simon. Wat had hij zich afzijdig gehouden. Zou hij zo oppervlakkig zijn zoals hij zich had voorgedaan of was dat een pose geweest? Hij had niets wezenlijks verteld behalve het bekende gezeur over zijn gezin en werk. Eigenlijk was hij nergens op ingegaan. Was hij dan zo veranderd of ik?
Ik had altijd gedacht dat Simon een avonturier was. In mijn fantasie zag ik hem menigmaal op eenzame hoogten de Himalaya bestijgen of zich een weg banen door een woestijnstorm in de Sahara. Natuurlijk vroeg ik me soms af wat er van hem was geworden. Ik voelde me tegen beter weten in teleurgesteld. Misschien had ik me een ideaalbeeld gevormd van hem, de vader van mijn dochter.
Destijds in Ierland hadden we gesproken over verliefdzijn en persoonlijke vrijheid, revolutionaire vernieuwing, verwerkelijking, verwezenlijking. Hij studeerde toen filosofie. Dat waren zalige onvergetelijke dagen geweest.
Wat waren we gisteren doorgezakt. Mijn herinnering hield op bij het bankje langs de Singel. Volgens mij hadden we nog gedanst langs de gracht. Hoe was het eigenlijk afgelopen. Afschuwelijk, ik was een stuk kwijt. Hoe was ik dan in godsnaam thuisgekomen. En wat had ik een raar vreemd hemd aan. Eerst maar eens opstaan en een badje nemen dan knapte ik misschien wat op.
Ik liet het bad vollopen, gooide er een heerlijke eucalyptusolie in en liep naar de huiskamer. Isis en Marjolijn lagen languit op de grond het ochtendblad te lezen en Papa dribbelde over de vloer, pesterig trekkend aan de krant.
'Goeie morgen allemaal.'
'Goeie morgen,' echode het in koor.
Papa kwam onmiddellijk op mijn schouder zitten. 'Kusje,' bedelde hij.
Ik ben gek op mijn groene Amazone. Papa is nagenoeg even oud als Isis. Als babypapegaaitje had ik hem destijds uit het blok gehaald. Ik moest hem met de hand voeren. Ik verzorgde toen twee baby's. Isis is mijn hartenlap. Een wildebras, met haar lenige lijf zat ze als kind in de hoogste bomen, bouwde hutten en stookte vuurtjes met de jongens uit de buurt. Haar vriendinnen droomden destijds van een carrière als stewardess, secretaresse, dierenarts of verpleegster. Zij wilde smid of stratenmaker worden, mondharmonica spelen en eens even laten zien hoe manhaftig ze wel was. Een sterk ontwikkelde animus had ze en na talloze affaires met de meest uiteenlopende vrouwelijke types was ze Marjolijn tegengekomen. Liefde op het eerste gezicht en ze gaven de indruk nog steeds even verliefd als in het begin te zijn. Hun woning zou gerenoveerd worden en voor enkele weken had ik ze onderdak aangeboden op de zolderetage van mijn huis. Mijn gedachten dwaalden weer af naar die absurde ontmoeting. Wat een zak eigenlijk die Simon. Hij ging nergens op in en was enkel en alleen met z’n advocatenwereldje bezig. Over zichzelf nadenken was kennelijk nooit meer bij hem opgekomen. En dan dat rare zwijgen over Franneke alsof hij een geheim te verbergen had. Ik moest hem en het gebeuren maar zo snel mogelijk vergeten.
'Goed geslapen?' vroeg Marjolijn.
'Nou zo te zien niet,' constateerde Isis en observeerde me van kop tot teen.
Ik had het gevoel dat er toch wel iets heel bijzonders moest zijn gebeurd. Vragend trok ik mijn wenkbrauwen op.
'Het is me wat fraais met jou, ma' begon Isis, 'weet je wel hoe je er gisteravond aan toe was?'
Ik moest het antwoord schuldig blijven. Even had ik het gevoel alsof ik me zoals vroeger bij mijn vader en moeder thuis moest verantwoorden voor mijn gedrag.
'Nou vertel het maar.' Wat zou ik te horen krijgen. Ik had werkelijk een blackout.
'Gisteravond werd ik gebeld door het ziekenhuis. Ik schrok me rot. Ze vertelden me dat je bijna verdronken was in de Singel samen met een of andere vent. Je was zwaar onder invloed. Ik kon je op komen halen. Je had kleren van het ziekenhuis aan. We zijn met de taxi naar huis gegaan en ik heb je naar bed gebracht,' zei ze met een deels bezorgde en deels vermakelijke blik.
'Echt waar?' mompelde ik.
'En dat is nog niet alles, moet je zien wat er vandaag voor leuk smeuïg stukje staat in het wakkerste dagblad van Nederland.' Isis overhandigde me de krant en ik las:

Babyboomers onder invloed
AMSTERDAM - De 55-jarige S. Droogleever, bekend strafpleiter, is gisteren in de vooravond in gezelschap van A. Romijn, voormalig redactrice van maandblad 'Annalen', onder invloed van alcohol en softdrugs met loeiende sirene afgevoerd naar het OLVG. Het tweetal spartelde in de Singel en moest door de brandweer aan wal worden gehesen. Over de ware toedracht is nog niets bekend. Gedacht wordt aan een glijpartij vanaf de kade. Het stel kon na onderzoek diezelfde avond nog naar huis.
 
Ik was sprakeloos. Ik had geen zin om tekst en uitleg te geven en wilde het zeker niet over Simon hebben maar voelde me wel verplicht iets uit te leggen.
'Zoals je weet, ging ik gisteren naar de begrafenis van een vroegere vriendin. Daar ontmoette ik een paar oude vrienden. Het is wat uit de hand gelopen. Met een ben ik iets gaan drinken.'
'Iets?' schamperde Isis. 'Eén van je vroegere lovers?' drong ze aan.
'Ja, zoiets,' mompelde ik zo achteloos mogelijk. Verdomme het leek wel een kruisverhoor. 'Lief van je om zo goed voor je ouwe onbezonnen moedertje te zorgen kind,' schertste ik om me er van af te maken.
'Neem een kop koffie dan kom je bij, ik heb een lekkere maaltijd op tafel staan.'
'Heel fijn,' zei ik, 'gaan we eerst ontbijten en zal ik dan badderen?'
'Nee doe maar andersom ma.'

Lodderig staarde ik voor me uit. Het lauwwarme water was weldadig en ontspande mijn vermoeide ledematen. Kwam het nou door de kater dat ik me zo verward voelde? Hoe zou het met Simon gaan, hoe zou hij zich voelen na gisteren? Het was toch wel gênant om door de brandweer uit het water te worden gevist. En wat nog erger was, m’n geheugen liet het finaal afweten.
'Gadverdamme,' mompelde ik.
'Tamme,' papegaaide Papa. Hij zat op de rand van het bad en keek me met zijn schrandere oogjes meewarig aan.
In tegenstelling tot zijn soortgenoten flodderde zijn verenpak om hem heen. Ik was er van overtuigd dat als Papa een mens zou zijn geweest hij de eretitel van bezadigde zwerver had gekregen.
Papa is een rustige vogel. Hij doet me altijd denken aan een uil. Van jongs af aan heeft hij een bepaalde ritmiek. Hij brengt zijn gewicht van de ene poot op de andere. Zijn grote liefde is klassieke muziek. Op de Canon van Pachelbel kan hij op zijn eigen humoristische manier zijn kop intrekken om hem dan bij herhaling verticaal te laten knikken.
'Snap jij dat nou Papa, er is een man die ooit een belangrijke rol in mijn leven heeft gespeeld. Moet je je voorstellen, het was een jonge idealist, de vader van Isis,' fluisterde ik bijna alsof er iemand aan de deur meeluisterde, 'die zich heeft opgewerkt tot een bekend advocaat.'
Papa zette z’n wijze kop scheef '… iek… iek…,' kraste hij.
'Ja, ik… ik…' Ik kon altijd mijn verhaal bij hem kwijt, hij was zo heerlijk discreet en ik hoefde me nooit tegenover hem te verantwoorden. Ik moest oppassen de vogel niet te vermenselijken. Natuurlijk kan Papa praten en napraten maar niet discussiëren. Geen enkele vogel zou dat kunnen hoewel je hun intelligentie niet moest onderschatten.
Ik dacht terug aan Kafka. Net drie maanden zwanger liep ik door het Vondelpark. Op het gepiep afgaand vond ik een jonge kauw in het struikgewas. Het hulpeloze diertje was kennelijk net uit zijn nest gevallen. In een opwelling had ik het beestje in mijn jaszak gestopt en mee naar huis genomen. Zijn verenkleed was pluizig en babyachtig. Hij moest nog met de hand gevoerd worden. Voortdurend opende hij zijn bekje en ging trillen met z’n vleugeltjes: uh…uh…uh…uh, kreet hij. Alweer een hapje. Alles kauwde ik de kauw voor. En zoals de meeste vogels buitte ook hij dat uit. Zelfstandig eten kon hij allang maar hij bleef zich afhankelijk op- en aanstellen.
Ik had de merels in de tuin geobserveerd. De ouders vlogen af en aan en propten hun jong vol met allerlei lekkers totdat ze ineens weigerden voedsel te geven. Zeuren? Wegvliegen en zelfstandig zijn dat was de boodschap! In navolging van de merels besloot ik hetzelfde te doen: ik voerde hem niet meer.
De kleutertijd was aangebroken. Kafka was in tegenstelling tot Papa buitengewoon baldadig. In de keuken waar hij woonde, bleef niet veel meer overeind. Hij pikte en plunderde en sloopte alles wat hem voor de snavel kwam maar de vogel had mijn hart gestolen. Ondanks alles kon hij een behoorlijk potje breken. Ik had het bestek en het serviesgoed, de potten en de pannen in de kast gezet. Dagelijks mocht hij zijn rondje vliegen. Bij iedere ronde in de tuin maakte hij uitsloverig een snoekduik over mijn hoofd, hard joelend kra kra en vloog uitbundig verder. Vooral zijn vernuft sprak me aan.
Deze vogel zette net als Papa zijn poot op iets en ging vervolgens het begeerde voorwerp te lijf: plukkend, timmerend en beukend. Als een specht hamerde hij erop los, of het nu een noot, een pinda of een veiligheidsspeld was. Hij boorde met zijn scherpe snavel in een mum van tijd een gat in de schaal van een gekookt ei zodat hij zo snel mogelijk bij het begeerde eigeel kwam.
Op de evolutieladder stond hij duidelijk hoger dan een duif of een kip. Zijn favoriete bezigheid was plonzen en plenzen in zijn badje totdat hij drijfnat op zijn stok wipte, zich uitschudde en zich opmaakte voor een uitgebreide poetsbeurt. Na het gladstrijken, zag hij eruit om door een ringetje te halen. Zijn zwarte verenpak met blauwe gloed glom als een spiegel. Een heus heertje. Vervolgens had je het eerste uur geen vogel aan hem. Hij was op een poot zittend in diepe rust verzonken.
Het voorjaar was aangebroken, Isis was ongeveer vier maanden oud en Kafka, in de puberteit, vloog weg. Drie keer cirkelde hij boven mijn hoofd om nooit weerom te komen. Hij had duidelijk voor de vrijheid gekozen op zoek naar een mooi meisje. Opnieuw werd ik geconfronteerd met het hechten en loslaten. Deze vogel stond symbool voor mijn idee omtrent vrijheid. Altijd had ik gedacht dat Simon net zo’n vrije vogel was. Destijds profileerde hij zich wel als zodanig maar nu had ik daar sterk mijn twijfels over.
Het vreemde was dat ik, zeer goed wetende geen enkele verwachting te mogen koesteren, me eigenlijk gedesillusioneerd voelde. Belachelijk was het: mijn prins op het witte paard, mijn ridder van toen bleek een zeepbel te zijn. In een keer opgelost. Weg illusie. Gadverdamme ik werd beroerd van mezelf.
'Hier Papa een paranoot.'
Met lange nek zat hij halsreikend naar het lekkers te staren. Voorzichtig nam hij de noot aan. 'Lekker hè,' kraste hij. Ik wist dat hij dol was op zoete noten.
Ik stapte uit bad, droogde me zorgvuldig af en sloeg m’n zwarte kimono om.
'Kom joh we gaan ontbijten.' Met Papa op mijn schouder ging ik de huiskamer in.
'Koffie,' klonk het in stereo.

26 februari 2012

3


Ik was blij vandaag niets om handen te hebben op een bezoek bij buurvrouw Greta Grimm na. Het arme mens dat inmiddels de eerbare leeftijd van 95 had bereikt was al jaren aan haar bed gekluisterd en wilde niet naar een verzorgingstehuis. Trouwens daar was toch geen plaats. Ze was zowel lichamelijk als geestelijk behoorlijk afgetakeld. Thuiszorg? Ho maar! Ze moest het doen met de door het Rijk zo veel geloofde en geprezen mantelzorg: familie, vrienden, kennissen en buren werden vriendelijk doch dringend verzocht aan te rukken.
In een vlaag van verstandsverbijstering had ik ooit de sleutel geaccepteerd van een familielid: 'Wil jij contactpersoon zijn Attila, jij woont pal naast haar, dat lijkt ons wel gemakkelijk.' Ja reuze makkelijk dacht ik later toen ik de consequenties overzag van deze roekeloze instemming. Ik zat er aan vast voor lange tijd. Wie had kunnen bevroeden dat die ouwe taaie haar val van destijds al drie jaar lang zou overleven. Natuurlijk dacht iedereen dat de toen 92-jarige mevrouw Grimm het loodje zou leggen om het maar eens oneerbiedig te zeggen nadat ze vier dagen onderkoeld in haar huis in haar eigen uitwerpselen had gelegen.
Op zich vond ik het niet zo erg een boodschapje voor haar te doen of een kopje thee te zetten. Haar eeuwige claimgedrag echter was bijna niet te verteren. Al haar fantastische verhalen en tirades van kliemen en klagen. Niets was goed of het deugde niet. Boodschappen neerzetten en er van door gaan? Je kon het vergeten!
En dan te weten dat ik met Greta, het prototype van de 'ouwe vrijster', vroeger, alweer bijna een kwart eeuw geleden menig avondje gezellig was doorgezakt. Ze was toen lerares Duits en een interessante welbespraakte dame van goede Duitse komaf, een rots in de branding. Geregeld paste ze op mijn dochter als ik 's avonds uitging.
Al op jeugdige leeftijd dreunde Isis vol trots het rijtje voorzetsels op die de vierde naamval regeren: durch - für - ohne - um - entlang - bis - gegen - wieder. Het mag gezegd worden dankzij Greta spreekt mijn oogappel bijna vlekkeloos Duits.
Deze dagelijkse zorg nu voelde ik als een verplichting die ik bijna niet meer kon opbrengen. De kring van hulpvaardigen werd hoe langer hoe kleiner. Moest ik Greta nou aan haar eenzaamheid overlaten? Dat was dus het lot, of noodlot, als je ouder werd, ten prooi zijn aan de willekeur van een passant. Gruwelijk. De hoogbejaarde vrouw was de laatste tijd wel erg wantrouwig. Ze zag donkere mannen door haar tuin lopen, inbrekers en ander gespuis in de bomen zitten en mannen met witte jassen aan, die haar weg wilden komen halen.
'Nee mevrouw Grimm,' zei ik, 'uw deur zit goed op slot en er kan niemand in uw tuin komen.'
'Je liegt, je liegt,' gilde ze over haar toeren met overslaande stem alsof ik in een tegen haar beraamd complot zat. 'Jullie spannen allemaal samen, allemaal tegen mij, jullie willen mij opsluiten,' brieste Grimm met verwijtende blik en het schuim op de lippen.
Eigenlijk had ik er schoon genoeg van. De enige oplossing was Greta op te laten sluiten. Ooit had ik haar moeten beloven zolang het binnen mijn vermogen zou liggen haar buiten het bejaardentehuis te houden. Greta wilde thuis sterven. Voor wat hoort wat maar voor hoe lang nog. Nooit, nee, nooit meer zou ik ooit nog eens zo’n belofte doen. 


'Mogge,' groette Papa toen ik de sleutel in het slot draaide en mijn huis binnenging. Ziezo, mijn ritueel bij Grimm zat er gelukkig weer op.
'Middag,' riep ik terug. Mijn papegaai kraste binnensmonds en kwam gemoedelijk op mijn schouder zitten. 'Mensen... begrijp jij er wat van Papa.'
'Jessus,' snerpte hij.
'Ja precies, Jessus, zoals je zegt. Hé jongens lekker aan het schaken,' begroette ik Isis en haar vriendin.
'Marjolijn maakt me helemaal in ma, zie jij nog een zet voor mij?'
'Een glas champagne meiden?' vroeg ik. Ik had een verschrikkelijke nadorst en een homeopatische verdunning in de vorm van een Spaanse cava leek me geen gek idee. Bovendien was het bezoek aan Grimm me niet in m’n kouwe kleren gaan zitten. In ieder geval had ik vandaag weer een aflaat verdiend dacht ik schertsend en vervolgde: 'We hebben iets te vieren.'
'En waarop klinken we dan wel?' vroeg Isis met een knipoog naar Marjolijn. Ze kenden elkaar vandaag precies twee jaar.
'Op een speciale gebeurtenis,' glimlachte ik verstolen. 'Proost.'
De groene ogen van Simon stonden onuitwisbaar in mijn geheugen gegrift. Zou ik ooit nog iets van hem horen. Ik was natuurlijk weer veel te confronterend geweest. Aan de andere kant: wat voor boodschap had ik eigenlijk aan hem. Geen enkele, maar toch, ik kon hem niet zomaar uit m'n hoofd zetten.
'Oh ja,' zei Isis. 'Nog geen uur geleden was er ene Simon voor je aan de telefoon. Ik zei dat je in de loop van de middag terug zou zijn. Ik vroeg nog of je hem terug kon bellen maar hij zei dat hij het zelf een andere keer zou proberen.'
Ik kreeg onmiddellijk een raar gevoel in mijn buik. Had ik hem eigenlijk m’n telefoonnummer gegeven. Ook dat wist ik niet meer.
'Is dat die malloot van gisteravond?' vroeg Isis verder en zonder mijn antwoord af te wachten: 'Hoe was het bij mevrouw Grimm?'
Ik was blij dat ze op een ander onderwerp was overgegaan: 'Ach even lastig zoals gewoonlijk.'
'Wordt het nou niet eens tijd dat die ouwe feeks achter slot en grendel gaat?'
'Liefje,' suste Marjolijn die alles met de mantel der liefde bedekte. Ze kon het slecht verdragen als Isis zo grof gebekt uit de hoek kwam. Wat dat betreft waren ze elkaars tegenpolen. Mijn dochter was nogal recht voor z’n raap en dominant, ik wist niet beter.
'Wat dachten jullie ervan, zullen we straks een pizza gaan eten? Ik trakteer.' Daar hadden die twee wel oren naar.
Bij thuiskomst stond hij op het antwoordapparaat: 'Attila hoe is het met je? Ik zal je morgen mailen, groet, Simon.'  Had ik hem dan ook mijn emailadres gegeven?
'Hij mót wat van je, ma,' kon Isis niet nalaten te benadrukken. 

Door een stekende pijn in mijn grote teen werd ik wakker. Half twee midden in de nacht. Op de schaal van het tientallig stelsel zat ik qua pijn op negen. Bij deze heftigheid zou Diclofenac niet meer helpen. Gelukkig kon ik naar grover geschut grijpen.
Ik nam een MS Contin, een morfinesulfaat met gereguleerde afgifte. Dat betekende twaalf uur pijnvrij. Al gauw trok er een serene vrede door me heen, een optimale gelukzalige ontspanning. Gevolgd door een droge mond dat was minder prettig.

Ik lig op een bed van mos en een legioen mieren marcheert over me heen, lieve diertjes, maar ze kriebelen wel. Ik moet er om lachen. Een nijver volkje. Ze zijn wel zes centimeter lang. Ik voel me de reus met de zevenmijlslaarzen. De ochtendstond kleurt de bomen goud en rood.

Was het dan al ochtend? Pas drie uur zag ik op mijn wekker. De wijzers van de klok bleven natrillen op mijn netvlies zodat ik me al transformerend in een kwartcirkel bevond.

Ik ben toeschouwster van een fascinerend spel. Een soort eredienst. Op een sofa ligt een bebaarde man in een lang gewaad met beker en wijnrank. Als vanzelfsprekend komen twee maenaden - in dierenhuiden gehulde vrouwen - naar mij toe. Ze dragen een met klimop versierde thyrsusstaf, een rietstaf met een dennenappel erop. Een orgiastisch feest opgedragen aan Dionysos. Het gezelschap eet rauw vlees en drinkt wijn om herstel van de band met de natuur tot stand te brengen die door civilisatie wordt bedreigd. Ik word bij de hand genomen en naar de man op de sofa begeleid. Dionysos kijkt me met zijn doordringende ogen aan. Maar dit is Simon. Hij knikt me uitdagend en goedmoedig toe en met een handgebaar nodigt hij me uit aan te schuiven aan de rijk uitgedoste dis. Vrouwen en meisjes liggen aan zijn voeten. Hij ligt in hartstochtelijke omhelzing met een jonge oogverblindend mooie vrouw, Ariadne. Verrek het is mijn eigen dochter Isis. Wat doet zij hier bij dit bacchanaal, innig verstrengeld met hem. Ik ben met stomheid geslagen. Spreken kan ik niet meer. Ik zie toe hoe vader en dochter zich in elkaar verlustigen.Badend in het zweet werd ik wakker. Geshockeerd door deze incestueuze nachtmerrie, welk een erotische obsessie. Ik keek op mijn wekker… Pas kwart over drie.

Na een lange onrustige nacht stond ik dodelijk vermoeid op. Flarden van nachtmerries doemden op. Ik keek in de spiegel en dacht: dit lijkt het spook van de opera wel. Grote donkere kringen onder mijn ogen en een verwilderde haardos. Dat ging goed zo. Nog even en ik was de uitputting nabij. Aan de ene kant was ik blij dat ik niet naar de redactie hoefde sinds ik die pijnlijke voet had. Ik had de tijd aan mezelf, stond op wanneer ik wilde en maakte soms van de nacht een dag en andersom. Aan de andere kant miste ik enigszins de structuur van iedere dag op dezelfde tijd opstaan om naar Annalen te gaan en daar m’n ideeën en inspiraties om te zetten in soms vlijmscherpe columns. Hoewel ik me niet verveelde, zou ik een andere invulling moeten zoeken. Iets waar ik me op af zou kunnen reageren om de leegte te vullen die was ontstaan na mijn lange 'time out'. Terug naar Annalen was niet meer mogelijk. Toen duidelijk werd dat ik met een heuse aandoening te kampen had, wat me alle energie ontnam, had ik besloten mijn functie aan de wilgen te hangen en nooit meer terug te keren. De laatste jaren was het contact met m'n excollega's danig verwaterd. Soms werd ik nog weleens gebeld. Dan ging het doorgaans om een advies of een vraag. Nee het was niet meer zoals vroeger en dat had ik simpelweg te accepteren.
Ik liep de tuin in en plukte een paar eitjes weg onder de kont van de kip. Ze waren nog zo vers dat de dop aan het eiwit bleef vastplakken. Jut en Jul de vaste tuinbewoonsters zijn goede legsters. Behalve wanneer ze broeds zijn. Dan kunnen ze als een theemuts met uitgestreken kop en wezenloze blik op het ei blijven zitten alsof het diepvrieskippen zijn geworden. Ze zouden toch jongen krijgen daar waren ze van overtuigd. Echt bewust van het feit dat daar een haan aan te pas moest komen, waren ze niet. Het ritueel was: bevruchten, eieren leggen, broeden en kuikens. Het drong niet tot ze door dat ze op onbevruchte eieren zaten. Dáár waren ze te dom voor. Broeds was broeds; met of zonder haan. De haan Toro was waarschijnlijk allang geleden opgegeten vanwege burengerucht. Bij het eerste ochtendgloren had het brave dier gekraaid dat het een lieve lust was. De buurt had zich in blinde woede op de herrieschopper geworpen. Op zekere morgen zat hij niet meer in zijn hok. Hij was spoorloos verdwenen.

Marjolijn deelde verse broodjes uit en vroeg terloops: 'En lekkertje, hoe ziet jouw dag eruit?'
Het gezicht van Isis betrok. 'Hé Marjolijn, kun je dat nou niet eens anders formuleren, je weet dat ik een hekel heb aan dergelijke eigentijdse allemans uitdrukkingen.' En met lijzige accenten bootste ze haar na: 'Het is jóuw dag… lekkertje, hoe ziet jóuw dag eruit?'
Wat was hier aan de hand, ze was zeker met haar verkeerde been uit bed gestapt. Het was me wel eerder opgevallen dat Marjolijn wat populistisch uit de hoek kon komen maar om daar nou zo fel op te reageren. Wat kon Isis op z’n tijd toch arrogant en grof zijn. De vlag dekte de lading niet. Ik had nog niet meegemaakt dat ze zich op die manier aan haar vriendin ergerde. De eerste symptomen van relatieverval?
Marjolijn trok een verongelijkt gezicht maar zei niets. Ze liet zich duidelijk de mond snoeren. Fout dacht ik, kom kind even in het verweer. Was hier een machtsspelletje gaande? Hadden we net het verhaal van de machtsstrijd tussen man en vrouw gehad, speelde zich hier in dit subcultuurtje hetzelfde af.
Ik moest me er maar niet mee bemoeien.
'Lekker die Doolinkaas die je hebt meegebracht,' leidde ik de aandacht af.
'Zeker,' zei Isis. De irritatie trok wat weg uit haar gezicht maar nog enigszins verstoord ging ze Marjolijn negerend verder: 'Ik heb straks een flinke klus te doen. Die klant Piet Potgieter wil in een week tijd z’n kachel gelast, gepoetst en geïnstalleerd hebben. Ik heb er nog dagen werk aan. Dus ik ga direct naar m’n atelier en kom daar de hele dag niet meer uit.'
Bij de laatste zin keek ze nadrukkelijk Marjolijn aan die zich zowat verslikte in haar laatste hap brood. De sfeer was geladen. Kinderen wat is er aan de hand, zou ik willen vragen maar ik beet nog liever het puntje van m’n tong af dan een enkel woord te zeggen. Weer zag ik die sterke gelijkenis. Verdomd wat leek die meid op haar vader. Alleen al om dié reden zou ik Simon beter willen leren kennen.
Met een mokkend gezicht ruimde Isis de tafel af. 'Doet u ook nog wat dame,' beet ze Marjolijn toe.
Die stond onmiddellijk op in een geslagen-hond-houding: schouders omhoog en kop in de nek. Wat was er toch met die twee? Ik had tot nu toe nog wel gedacht dat het zo’n verliefd stelletje was.
Met opgetrokken wenkbrauwen liep ik de kamer uit en mompelde: 'Ik ga computeren, tot later.'
Ik liet ze maar even samen en had nog een paar emails te schrijven. Kon ik gelijk even kijken of Simon had gemaild. En ja hoor, Herr Droogleever in de mailbox in hoogsteigen persoon:
 

Attila,
Op de eerste plaats wil ik weten hoe het met jou is. Ben blij dat ik zonder kleerscheuren maar wel met een nat pak ons hachelijk avontuur heb overleefd. Hoop jij ook.
Ik was niet erg gelukkig met het bericht in de krant the morning after. Ik neem aan dat je het hebt gelezen.
Gisteren heb ik de hele dag vrijaf genomen en ben langs de haven -m’n favoriete plek- gaan fietsen. Binnenkort komt Sail 2000. Langzamerhand zijn er mooie oude zeilschepen zich aan het verzamelen op het IJ. Ik zag de prachtige replica van een VOC-koopvaardijschip door het Noordzeekanaal varen.
Gelukkig is het nu weekend en ga ik straks wat klussen in huis.
Wat ik mij altijd heb afgevraagd en waar ik nieuwsgierig naar ben is hoe jij aan jouw naam komt. Het doet me altijd denken aan Attila de Hun. Hebben jouw ouders dat bedacht?
Ik zou je willen uitnodigen voor dat etentje waar donderdagavond niets van gekomen is. Laat je horen of je daar zin in hebt?
Ik ben blij je weer ontmoet te hebben en hoop je spoedig te zien.
Groeten van Simon


Zo die liet er geen gras over groeien. Twee keer bellen en meteen emailen.
Typisch Simon, lekker neutraal. Aan de andere kant kon ik me wel voorstellen dat hij niet onmiddellijk intiem uit de school zou klappen. Als ik tussen de regels doorlas, was hij in ieder geval wel geïnteresseerd gezien zijn laatste zin. Ik moest maar eens rustig nadenken over wat ik eigenlijk wilde.
Ik kon natuurlijk vast gaan schrijven en zien of ik het bericht vandaag nog zou versturen. Hoe zou ik beginnen: Simon? Beste Simon? Hallo Simon? Hoi Simon?

Simon '…Gij zijt Simon, zoon van Jona. Ik noem u Petrus en op deze steenrots zult gij mijn kerk bouwen…'
Of komt de herkomst van jouw naam uit een andere bron?
Binnenkort zal ik je uit de doeken doen hoe ik aan mijn naam kom.
Historie is sowieso een uitgegroeide hobby van me en een bijbelse tik heb ik meegekregen van wijlen mijn vader. Niet dat ik gelovig ben hoor. Ik voel meer voor het agnosticisme. Dat betekent zoals je waarschijnlijk wel weet de bewuste onwetendheid over het bestaan van God of anders gezegd, de leer van de onkenbaarheid van de werkelijkheid (God).
Ik heb het gevoel alsof we eergisteren een 'vuurdoop' hebben gehad. Ik werd de volgende ochtend wakker met een raar ziekenhuishemd aan en m’n kater was nauwelijks te dragen. Je uitnodiging voor een etentje lijkt me een leuk idee. Kom maar met een voorstel. Je kunt me er over bellen of mailen.
Heb een prettig weekend. Groet van Attila


Zonder er verder nog over na te denken, verzond ik het bericht onmiddellijk.
Tevens een goed moment om de herkomst van mijn naam eens op schrift te stellen. Na enig graafwerk kwam de herinnering boven:
Al op de lagere school werd ik geconfronteerd met mijn buitenissige naam.
Vader, weet u dat Attila de gesel Gods betekent? viel ik hijgend met de deur in huis. Ik had hard gelopen vanaf school.
De leraar geschiedenis had het vanmiddag over de Hunnen gehad met Attila de Hun als protagonist. Ik had aan z’n lippen gehangen. De kinderen keken beurtelings naar mij. Ik voelde me bijna persoonlijk aangesproken door zijn heldendaden.
Meester Verlee was een inspirerend verteller: De Hunnen, nomadische ruiters uit Mongolië, drongen Europa binnen, verwoestten het Oost-Gotische Rijk en bewoonden vervolgens de streken tussen de Wolga en de Donau. Onder aanvoering van koning Attila in 434 waren ze op het hoogtepunt van hun macht.
Meester Verlee keek me tersluiks aan. Rechtop zat ik in de bank, met mijn lippen op elkaar geklemd en mijn armen over elkaar. Ik vond het een reuze spannend verhaal.
Hij slaagde erin alle stammen der Hunnen te verenigen, dwong de Byzantijnse keizer Theodosius II schatting te betalen, eiste van de Romeinse keizer Valentinianus zijn zuster Honoraria op als vrouw en de helft van het rijk als bruidsschat en trok toen dit werd geweigerd westwaarts.
Meester wat is, even voor de duidelijkheid, schatting betalen? Even voor de duidelijkheid zei mijn vader altijd. Dat klonk wel interessant vond ik.
Meester Verlee keek me glimlachend aan. Je zou dat nu belasting betalen noemen Attila en vervolgde zijn verhaal.
Attila versloeg alle tegenstanders en bereikte rovend, moordend en brandstichtend Gallië waar hij bij Troyes aan de Loire in 451 door Aëtius werd verslagen en tot de terugtocht werd gedwongen. In 452 ondernam hij een krijgstocht naar Italië en spaarde Rome dankzij de vredesmissie van Paus Leo I. De Hunnen werden daarbij vergezeld door verscheidene onderworpen stammen maar het grote treffen met de Romeinen, Visigoten, Bourgonden, Franken en Alanen dat bij Châlons plaats vond, eindigde in een nederlaag. Attila’s rijk viel na zijn dood uiteen. Hij stierf in 453. Hij werd wel de gesel gods genoemd.
Meester Verlee speurde de klas rond.
Wat is een gesel meester? vroeg ik. Dat wou ik weleens weten.
Dat betekent dat hij nogal wat verwoesting en ellende bracht, zei hij.
Ik wilde meester Verlee niets verder vragen. Mijn vader moest maar tekst en uitleg geven. Daar was hij sowieso goed in. Vooral in tekst. Hij was een erudiet man en kende zijn klassieken. Hij was protestants theoloog, oriëntalist en predikant. Hij was een strenge, godsdienstige, behoudende en enigszins starre doch rechtvaardige man en vader.
Ga zitten kind en drink eerst maar een glas melk, zei hij om tijd te rekken. Typisch Attila, zal hij gedacht hebben, moet ze me weer, stante pede, met dingen confronteren waar ik niet op voorbereid ben.
Natuurlijk zat er wat achter die naam want mijn vader deed nooit zomaar iets. Alles had een reden of een doel. Hij was nog steeds niet op het idee gekomen om mij de herkomst van mijn naam te vertellen. Ik was er nog veel te jong voor vond hij, pas twaalf jaar. Misschien onderschatte hij me want ik was vroeg wijs voor mijn leeftijd.
Mijn moeder kwam glimlachend binnen met de melk. 

Dag lekkere meid, fijne schooldag gehad? zei ze met een twinkeling in haar ogen. Ze had al vanuit de keuken gehoord wat vandaag de vraag was.
Iedere dag tijdens het avondeten na het gebed wilde ik de details van de leerstof van de dag met mijn vader doornemen. Die dag was ik wel erg opgewonden. Ik stond bijna te trappelen van ongeduld.
En dan wil ik ook weten waarom u een meisje een jongensnaam hebt gegeven, draafde ik gedecideerd door, beurtelings mijn ouders aankijkend.
Zullen we dat dan maar bewaren tot na het gebed? probeerde mijn vader nog.
Nee daar was geen sprake van, vond ik, het was te prangend.
Mijn vader trok zijn plechtige zondagse gezicht alsof hij vanaf de kansel een preek ging houden en stopte eerst bedachtzaam zijn pijp. Mijn moeder zei niets maar haar ogen glansden. Dat deden ze altijd als er iets belangrijks kwam en ze knikte me liefdevol toe.
Zoals je weet, lieve kind, zijn je moeder en ik niet meer zo jong, begon hij.
Ja, dat wist ik. Slapeloze nachten had ik vaak bij de gedachte dat mijn ouders al zo oud waren want het betekende dat ze gauw dood zouden gaan. Dat had mijn vriendin Jophientje laatst nog gezegd. Die had ouders wel twintig jaar jonger en ook nog zes broertjes. Ik was enig kind. Niet dat ik daarmee zat want in het huis van Jophien was altijd herrie en ruzie. Ik was wel gesteld op mijn rust. Als ik mijn vriendinnen mee naar huis nam, gingen ze als vanzelf wat zachter praten. Dat kwam door de serene sfeer die er in het oude grachtenhuis hing.
Eigenlijk hadden je moeder en ik niet gerekend op kinderen, hervatte hij het woord, zeker niet toen je moeder al vijfenveertig was. 

Op die leeftijd krijgen vrouwen doorgaans geen kinderen meer. Het was oorlogstijd. We waren bezet door de Duitsers en in die vreselijke hongerwinter toen we niets te eten hadden, hoorden we dat jij zou komen.
Van wie hoorde u dat dan, wilde ik onmiddellijk weten. Ik voelde hoe een rode blos mijn wangen kleurde. Dit verhaal kende ik nog niet.
Onze Lieve Heer heeft mij dat op een nacht ingefluisterd. Theo Romijn, had de Heer gezegd, u gaat vader worden en het kind zal Attila heten.
In diezelfde hongerwinter kreeg mijn vader in spe, die al zesenvijftig jaar was, een geloofscrisis. Waarom had God hem en zijn vrouw dit aangedaan had hij gedacht. Wat kon de bedoeling zijn van dit godswonder verwekt in zo’n beroerde tijd. Mijn moeder was al drie jaar in de overgang. Vruchtbaar kon ze niet meer zijn, veronderstelden ze beiden. Het enige voedsel dat er was, waren de suikerbieten. God was toch goed en geen gesel. Waarom dan al die ellende, deze beproeving.
In die tijd las mijn vader veel over de geschiedenis. Juist in die bewuste hongerwinter was hij aanbeland bij de Hunnen met Attila als koning die nota bene op een bede van Paus Leo I, Rome had laten voortbestaan. Alles liep door elkaar: Rome, Romein, Romijn, Attila… Zijn schuldgevoel toen hij op straat een broodje in een plas vond en dat in één hap naar binnen had gepropt. Verslonden had hij het zonder het met zijn zwangere vrouw te delen. Hij had zich voorgenomen het nooit aan iemand te vertellen. Later had hij het toch opgebiecht. Zijn geweten zat hem dwars. En dan die verschijning van de Heer of was het een hallucinatie van de honger geweest. Er zou een kind komen. Al die maanden hadden ze gedacht dat mijn moeder een zoon zou baren.
Dus eigenlijk was ik niet welkom, onderbrak ik zijn gepeins.
Heb jij dat dan ooit als zodanig ervaren Attila? vroeg mijn moeder met zachte stem.
Nee nooit, u bent de liefste vader en moeder.
Ik vloog van mijn stoel en omhelsde ze.
Dit verhaal zou ik Simon later sturen. 


 

25 februari 2012

zwaard van damocles

In de herfst van 1996 had het medisch bolwerk mij een botkanker beloofd en dat zouden ze bewijzen ook. Zestig dagen hielden ze me in spanning met uitsluitend dramatische berichtgevingen over gruwelijke operaties, chemokuren en een nabije dood.
Stress en vertwijfeling alom maar ook relativering.

***

4


Mevrouw, wij maken ons ernstig zorgen over wat wij op de foto’s zien. Dit is een bottumor; het kan goedaardig maar ook kwaadaardig zijn...

Herfst 1996

Ik word geconfronteerd met een pijnlijke teen. Ik heb er al weken last van. Hij is dik en klopt. De pijn wordt zo hevig dat er pijnstillers aan te pas moeten komen. Ik kan amper nog lopen. Mijn huisarts adviseert mij een fotootje te laten maken en 'even' langs de orthopeed in het ziekenhuis te gaan. Twee jaar daarvoor was ik met diezelfde teen in een muizenval gelopen en had er ogenschijnlijk een behoorlijke kneuzing aan over gehouden. Ik was de hele affaire eigenlijk allang weer vergeten. Gelukkig heb ik nog nooit wat met ziekenhuizen te maken gehad. Hooguit was ik er voor een bezoekje. Ik ben allergisch voor dat soort instituten.
Mijn goede vriend Olivier gaat met me mee. Hij is lichtelijk autistisch en surrealistisch monumentaal kunstenaar. Hij bezit een hoge intelligentie en is buitengewoon getalenteerd. Zijn inspiratiebron is H.R. Giger. Met zijn punkkapsel en door potlood zwartomrande ogen behoort hij niet bepaald tot de grauwe grijze massa.
We zijn binnengetreden in de wereld van het mogen. Als eerste mag ik een ponsplaatje laten maken. 'Dan mag u nu naar de lift lopen en mag u bij de eerste etage uitstappen.'
Ben ik even blij dat ik dat mag. In mijn naïviteit denk ik aan een incidentele uitspraak van de een of andere zich belangrijkvoelende ziekenhuishotemetoot, niet wetende dat hier de macht van de magcultuur heerst. De secretaresse van de afdeling waar ik me mag melden is al gauw gevonden: 'Dan mag u aan de kapstok uw jas ophangen en mag u gaan zitten.'
'Is dit normaal?' vraag ik Olivier, 'ik heb al zo’n hekel aan moeten maar mogen is ook niet te verteren.'
'Let jij maar es op,' bromt hij.
Na een drie uur lange tocht van: u mag wachten; u mag nu naar de dokter om gezien te worden; u mag nu naar bloedafname; u mag wachten; u mag nu naar de röntgenafdeling voor een fotootje waar ik m’n broek, schoen en sok uit mag trekken en vervolgens weer mag wachten, mag ik terug komen bij de arts. Nogal lacherig van het vele mogen komen we bij de orthopeed binnen.
'Ter lering ende vermaeck’, schertst Olivier plechtig.
Wij kunnen niets ontdekken op de foto’s, gaat u maar terug naar uw huisarts, het zal wel een gewrichtsontsteking zijn, hoor ik hem in gedachten zeggen.
De arts kijkt me met een ernstig gezicht aan en als een donderslag bij heldere hemel vertelt hij iets heel anders:
'Mevrouw, wij maken ons ernstig zorgen over wat wij op de foto’s zien. Dit is een bottumor; die kan goedaardig maar ook kwaadaardig zijn...' en voegt er aan toe: 'Houdt u maar rekening met het laatste...'
Ik kijk achterom over mijn schouder of daar iemand staat tegen wie dat gezegd wordt. Niemand te bekennen. Heb ik het goed verstaan? Ik voel alle grond onder mijn voeten wegzinken en kijk radeloos naar Olivier.
'Daar krijg ik een adrenalineverhoging van,' mompel ik.
Hij knikt begrijpend en de arts laat me de opgelichte foto zien. Inderdaad, je ziet een donkere plek afgetekend op het bot.
'En wat nu?' vraag ik naar de bekende weg. Ik zie het lijk al drijven. Dit zal een gebed zonder end worden.
'Eerst een skeletscan om te zien of de tumor is uitgezaaid. Daarvoor moet u in het Antoni van Leeuwenhoekhuis zijn op de afdeling Nucleaire Geneeskunde.'
Gadverdamme wat klinkt dat allemaal eng en beladen. Moet ik ook nog naar dat kankerinstituut, echt foute boel dus. Ik heb een arts nog nooit zo droef zien kijken.
'En als daar niets uitkomt misschien een biopt,' vervolgt hij zijn zin.
Ik wil niet eigenwijs zijn op dat moment maar kan niet nalaten nog hoopvol te prevelen: 'm’n teen is warm en hij klopt, zou het dan geen ontsteking kunnen zijn?'
Hij kijkt me met een meewarig gezicht aan: 'Nee mevrouw wij denken van niet.'
Verdoofd verlaat ik de spreekkamer. De assistente maakt diverse afspraken en met een handvol papieren verlaat ik het ziekenhuis. Ik zal daar later wel over opbellen als ik alles weer op een rijtje heb. Eerst thuis zien te komen en m’n wonden likken.
Mijn eerste zorg: wat moet ik tegen Isis zeggen. Ze zou in de namiddag langs komen. Zou ik niet beter een slag om m’n arm kunnen houden en nog even niet alles vertellen. Behandel dat kind als een volwassene, joh, zegt mijn alter ego en dicteert: 'jij houdt niets achter!'
Isis die normaliter een groot gevoel voor drama heeft, reageert buiten verwachting … stil. We slaan de armen om elkaar heen. Gezamenlijk moeten we huilen en lachen. Het kan toch niet waar zijn.
De dagen die volgen gaan als in een roes voorbij. Het is een komen en gaan van emoties, relativeren en zwarte humor. Dat is ons wel toevertrouwd. Als een vlijmscherp mes snijdt dan ineens de werkelijkheid erin: Verdomme ik heb een bottumor in m’n grote teen. Hoe is dat nou mogelijk? Met de gedachte aan een ontsteking ga je die dag, denkend kerngezond te zijn, dat instituut voor zieken in, om drie uur later als een bijna dooie, met een blok aan je been, een kankergezwel, er weer uit te komen. Waarom moet dat in godsnaam mij gebeuren. Het grootste deel van de mensheid gaat onbewust met het leven om, maakt zich slechts druk om bankrekeningen, status, macht en prestige en vooral belangrijk zijn. Windt zich op over allerlei futiliteiten en overvoert zichzelf tot barstensvol, niet realiserend dat er slechts één groot goed is: gezondheid. En ik? Nee onmogelijk. Maar de diagnose zegt… Gaan we nou ook nog het slachtoffer spelen? Lazer toch op met je 'arme ik.'
De pijn is bijna niet uit te houden. Een soort vreselijke kiespijn maar dan in je teen. Vooral ’s nachts. De troostprijs ligt op m’n nachtkastje, een pijnstiller waar je, als je hem slikt, maagpijn van krijgt en die als zetpil je anus uitbrandt. Ik die nooit problemen heb met slapen en me doorgaans vol vertrouwen kan overgeven aan de armen van Morpheus moet nu een slaaptabletje nemen om de nacht in rust door te komen. Want één ding is zeer belangrijk: ik wil per se goed slapen, daar zal ik voor zorgen om niet overdag als een labiel figuur de dag door te moeten brengen.
Godverju die vervloekte pijn. Ik heb morfine gekregen voor als de pijn niet te harden is. In het ergste geval ga je roezen en kom je in een veld van suggestieve dromen. Morfine is wat dat betreft net zoiets als een blow: het versterkt je moment van zijn; dus je goed of slecht voelen.
Ze hebben er haast achter gezet. Binnen een paar dagen ga ik naar het kankerhuis voor een skeletscan. Eerst krijg ik een radioactieve vloeistof ingespoten waar ik niet echt blij mee ben vanwege eigenaardige associaties.
De arts die mij de injectie toedient stelt me op m’n gemak: 'U moet veel drinken, want dan kan de vloeistof zich goed verspreiden.'
Op mijn vraag of de uitslag nou werkelijk een week moet duren zoals de chirurg me vertelde, deelt ze me vriendelijk mee dat ze diezelfde middag reeds alles zal gaan bekijken en haar diagnose klaar zal hebben. Dat is niet tegen dovemansoren gezegd. Ik moet er bovenop en achteraan. Het zal een race tegen de klok worden. Morgen kan het ziekenhuis me al de uitslag geven, jubel ik in stilte. Dan zal blijken dat ze zich vergist hebben. Ik ben geen held maar wel een optimist.
Over twee uur zullen de foto’s worden gemaakt. Eindelijk krijg ik dan de kans om eens ongegeneerd in een invalidenwagentje te zitten. Mijn goede vriend Olivier vergezelt me wederom en zwiert me graag door het Leeuwenhoekhuis. Eerst zullen we buiten een frisse neus halen. We rossen door de tuintjes en de omheiningen rondom het gebouw en gieren het uit van het lachen als we zien dat iedereen ons met veel egards tegemoettreedt. Zie je wel, men kan wel aardig en vriendelijk zijn en de deur voor je open houden en mijn sjaal oppakken die 'per ongeluk' van m’n schoot is gegleden. Vanuit mijn karretje trek ik m’n meest hulpeloze blik: het werkt. Zal dit misschien mijn voorland zijn. Wellicht wordt de rest van mijn leven 'invalidenwagenen?' Ik drink wel twee liter vocht: sappen, thee, bier en als toetje: water.
De scan duurt ongeveer een uur met foto-onderdelen van tien minuten. Achtereenvolgens zie ik het hele skelet stukje bij beetje op de monitor opdoemen. Het is een kwestie van uit- en stilliggen, dus vooral niet bewegen. Op de plaats des oordeels is een lichtende bol te zien, een hotspot genoemd. Mijn hele teen licht op. Ik hou die dag niet meer op met drinken en heb het gevoel iets heel smerigs weg te moeten spoelen.
De volgende dag zal ik de uitslag van de scan krijgen. Ik moet me melden bij de orthopedisch-chirurg. Hier zijn zijn bevindingen. Ik wil het zelf lezen: 
Er wordt een solitaire zeer intense activiteitsvermeerdering gezien in de distale phalaux van de Re-hallux. Elders in het skelet of weke delen geen afwijkingen.
Conclusie: Scintigrafisch beeld passend bij primaire bottumor (osteosarcoom?)
* Er zijn geen uitzaaiingen in het skelet… hoera.
* Het ziet er uit als een zeldzame tumor… m’n vader zaliger heeft altijd al gezegd: 'het is een bijzonder kind en dat is het.'
* Indien er een operatie zou komen, zou dat in een ander ziekenhuis moeten gebeuren, wellicht Leiden... Prettig te weten.
* Bij mijn hoopvolle vraag: 50% kwaad-/goedaardig, moet ik maar niet teveel op goedaardig rekenen. De balans hangt over naar maligne, kwaadaardig dus… vonnis geveld.
* 'Gevolgen?' vraag ik met een brok in mijn keel. Ik zou toch wel op amputatie moeten rekenen… ach, dat kan er ook nog wel bij. Misschien chemokuur, bestraling...
* Er moeten vele afspraken gemaakt worden:
a. Longscan… Waarom een longscan? Omdat 'dit soort tumoren' altijd het eerst via de bloedbaan naar de longen gaan. Uitzaaiing dus. Heb ik verdomme nét m’n uitzaaiing via het skelet doorstaan met goed gevolg, kan die etterbak nog in m’n longen zitten.
b. Screentest… het hemd zal van mijn lijf gevraagd worden.
c. En een MRI. Wat is dat nou weer? Een magnetisch veld foto, waarbij er een dwarsdoorsnede van de teen zal worden gemaakt.
d. Biopsie… een weefselonderzoek… 'Op welke dag?' vraag ik onnozel. Gedurende drie of vier dagen. Wat? Niet poliklinisch! Maar ik wil niet in een ziekenhuis liggen.
Welk briefje bij welke afspraak hoort, weet ik niet meer. Ik heb het hele boeltje in m’n zak gefrommeld. Dat zal ik thuis wel uitzoeken. Ik kan wel janken.
'Heb je `t gehoord Olivier, misschien een amputatie. Als dat gebeurt ga ik ermee koketteren ook,' roep ik obstinaat.
'Dan maak ik voor jou een pracht van een kunstbeen.'
'Eén met toeters en bellen?' grom ik cynisch.
'Zo ge wilt.'
Ik kan hem wel zoenen.